Select your language

Andere informatie en diensten van de overheid : www.belgium.be  belgium

Continuïteit van zorg verwijst naar de capaciteit van het systeem om te garanderen dat de zorg die een patiënt krijgt op een vlotte en gecoördineerde manier is georganiseerd, over verloop van tijd en tussen de verschillende zorgactoren, instellingen en gewesten, en dat die zorg het volledige ziekteverloop dekt. Als de zorg onvoldoende gecoördineerd is, of als de communicatie tekortschiet, kunnen heel wat problemen optreden, zoals bijvoorbeeld dubbel uitgevoerde onderzoeken, behandelingen die elkaar tegenwerken of ongewenste bijwerkingen veroorzaken, een gebrek aan opvolging (met name na een ziekenhuisopname), enz. Het is daarom van cruciaal belang dat alle zorgverstrekkers die een patiënt behandelen, weten wat de anderen doen en ervoor zorgen dat hun interventies elkaar aanvullen.

Continuïteit van zorg kan een hele reeks aspecten omvatten, zoals de mogelijkheid om op dezelfde zorgverstrekker(s) een beroep te kunnen blijven doen, het bestaan van een medisch dossier om gezondheidsgegevens op te slaan en te delen, een vlotte overgang tussen het ziekenhuis en de ambulante zorg, een doeltreffende communicatie en coördinatie tussen de verschillende zorgverstrekkers, enz.

Deze sectie gaat in op vier belangrijke aspecten van de continuïteit, die worden geëvalueerd aan de hand van zeven indicatoren:

  • Continuïteit van de informatie: de beschikbaarheid van informatie over de voorgeschiedenis van een patiënt en het gebruik ervan tijdens nieuwe contacten, geëvalueerd aan de hand van het aantal mensen met een globaal medisch dossier bij hun huisarts (QC-1);
  • Continuïteit van de relatie: het bestaan van een duurzame relatie tussen de patiënt en één of meerdere zorgverstrekkers, geëvalueerd aan de hand van het aantal contacten met de “gebruikelijke” verstrekker (QC-2);
  • Continuïteit van de opvolging: de coherentie van de zorg verstrekt door verschillende zorgactoren in verschillende zorgomgevingen, geëvalueerd aan de hand van het percentage (oudere) patiënten die een contact hadden met hun huisarts binnen de week na hun ontslag uit het ziekenhuis (QC-3);
  • Coördinatie van de zorg: de interacties tussen de verschillende zorgverstrekkers doorheen de tijd om eenzelfde doel te bereiken. Voor de ambulante zorg gebeurt de evaluatie aan de hand van de opvolging van patiënten met diabetes (QC-4, QC-5) en het percentage patiënten met een huisapotheker binnen de populatie die daarvoor in aanmerking komt (QC-7); voor de ziekenhuiszorg wordt gekeken naar het percentage kankerpatiënten die aan bod komen tijdens een multidisciplinair oncologisch consult (QC-6).

Initiatieven aangaande geïntegreerde, persoonsgerichte zorg in verschillende zorgomgevingen hebben eveneens betrekking op de Continuïteit van zorg, maar worden beschreven in de sectie over persoonsgerichte zorg.

Dekkingsgraad van het globaal medisch dossier (QC-1)

Sinds 2001 kunnen Belgische patiënten een globaal medisch dossier (GMD) openen bij de huisarts van hun keuze, die hun medische gegevens over verloop van tijd zal verzamelen en bewaren. De coördinatie van de zorg voor een patiënt toevertrouwen aan één welbepaalde zorgverstrekker zou de zorgkwaliteit moeten verbeteren, bijvoorbeeld door een vlottere doorverwijzing naar en een betere communicatie met andere zorgverleners, door dubbele onderzoeken te voorkomen, door behandelingen die elkaar tegenwerken te vermijden, enz. In 2016 deed het elektronische GMD zijn intrede – sinds 2021 is het gebruik daarvan verplicht.

Resultaten
  • Het percentage patiënten met een GMD bij hun huisarts neemt toe doorheen de jaren, van 52,1% in 2010 naar 83,3% in 2021.
  • De dekkingsgraad ligt hoger bij ouderen dan bij jongere mensen: in 2021 had meer dan 90% van de 65-plussers een GMD, tegenover minder dan 80% bij mensen onder de 45. De dekkingsgraad is ook iets groter bij vrouwen dan bij mannen.
  • Er bestaan grote verschillen tussen de gewesten (net als tussen arrondissementen binnen eenzelfde gewest), met een opvallend lage dekkingsgraad in Brussel (67,8% in 2021) in vergelijking met Vlaanderen (87,8%) en Wallonië (79,6%).

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC1 - Evolutie van de verzekerde bevolking met een GMD, per regio
Bron: IMA

Usual Provider Continuity index ≥ 0.75 (% van de patiënten met 3 of meer contacten met de huisarts in de afgelopen 2 jaar) (QC-2)

Het is bewezen dat een duurzame relatie tussen arts en patiënt de communicatie, de tevredenheid en de globale zorgkwaliteit verbetert. Patiënten hebben bijvoorbeeld meer kans dat ze de meest geschikte behandeling krijgen, dat ze hun geneesmiddelen regelmatig innemen, dat ze correct gevaccineerd worden of dat ze deelnemen aan screeningsprogramma’s die voor hen van toepassing zijn. Tegelijk lopen ze minder risico op een opname in het ziekenhuis of op spoed doordat een chronische aandoening plots achteruitgaat.

Om deze duurzame relatie te evalueren, maken we gebruik van de Usual Provider Continuity (UPC) index. Die stemt, voor een welbepaalde patiënt, overeen met het percentage contacten waarin de gebruikelijke huisarts betrokken is (diegene die de patiënt het vaakst consulteert) binnen het totale aantal contacten met een huisarts, over een periode van twee jaar. Als een patiënt bijvoorbeeld de twee voorgaande jaren tien contacten heeft gehad met een huisarts, waarvan zeven met zijn gebruikelijke huisarts en drie met één of meerdere andere (bijvoorbeeld tijdens de wachtdienst, tijdens een verblijf ver van huis, doordat de gebruikelijke huisarts in een groepspraktijk werkt en een collega hem heeft vervangen tijdens zijn afwezigheid, enz.), bedraagt de UPC-index 0,70.

Resultaten
  • In 2021 had 60,3% van de patiënten een hoge UPC-index (≥ 0,75): tijdens de twee voorgaande jaren consulteerden ze hun gebruikelijke huisarts in minstens drie kwart van hun huisartsencontacten. Dat aandeel is sinds 2011 evenwel gedaald. Slechts 30,9% van de patiënten had een exclusieve relatie met hun huisarts (m.a.w. zij consulteerden systematisch dezelfde huisarts).
  • Wallonië registreerde het grootste percentage patiënten met een hoge UPC-index (68%), gevolgd door Brussel (60,3%) en Vlaanderen (56,4%); dezelfde tendens doet zich voor aangaande het percentage patiënten met een exclusieve relatie met hun huisarts (37% in Wallonië, 33% in Brussel en 27,6% in Vlaanderen). Er zijn ook aanzienlijke verschillen tussen arrondissementen.
  • Het percentage patiënten met een hoge UPC-index stijgt met het totale aantal huisartsencontacten gedurende de twee voorgaande jaren. De kans dat telkens dezelfde huisarts wordt geconsulteerd (exclusiviteit) is evenwel kleiner bij patiënten met meer huisartsencontacten.
  • Het aandeel patiënten met een hoge UPC-index neemt progressief toe met de leeftijd vanaf 20 jaar. 65-plussers die thuiszorg krijgen, hebben vaker een hoge UPC-index (77%, van wie iets minder dan 34% een exclusieve relatie heeft met één huisarts).
  • Een hoge UPC-index (≥ 0,75) komt vaker voor bij patiënten met recht op een verhoogde tegemoetkoming (wat wijst op een zwakker socio-economisch profiel) dan bij de anderen.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC2a - Percentage personen met een hoge continuïteitsindex (UPC ≥ 0,75), per regio (2011-2021)
Bron: IMA
Figuur QC2b - Percentage personen met een hoge continuïteitsindex (UPC ≥ 0,75), per arrondissement van de patiënt (2021)
Bron: IMA

Contact met een huisarts binnen 7 dagen na ziekenhuisontslag (% patiënten vanaf 65 jaar) (QC-3)

Continuïteit van zorg is op elk moment belangrijk, maar des te meer als een patiënt na een ziekenhuisopname terug naar huis keert. Opvolgbehandelingen, monitoring en ondersteuning (zowel medisch, fysiek als mentaal) zijn vaak nodig na het ontslag, zeker nu ziekenhuisverblijven steeds korter worden. In principe moet op dat moment de ambulante zorg het overnemen. Een gebrekkige coördinatie of communicatie bij de overgang van het ziekenhuis naar de thuissituatie verhoogt het risico op complicaties en ongewenste voorvallen, met soms een heropname tot gevolg.

Een contact met de huisarts ongeveer een week na het ontslag is uiterst belangrijk en ten zeerste aanbevolen bij ouderen (en met name bij patiënten met multipele en complexe chronische aandoeningen), bijvoorbeeld om na te gaan of de zorgafspraken gemaakt bij het ontslag nog steeds geschikt zijn, en meer in het algemeen om mogelijke problemen op te sporen.

Deze indicator evalueert het percentage patiënten vanaf 65 jaar die binnen de 7 dagen na ontslag uit het ziekenhuis een contact hadden met hun huisarts.

Resultaten
  • In 2021 zag slechts 43,5% van de oudere patiënten een huisarts binnen de week na hun ontslag uit het ziekenhuis. Iets meer dan de helft van deze contacten (52%) vonden plaats vanop afstand.
  • De cijfers waren vergelijkbaar in Vlaanderen (44,6%) en Wallonië (41,2%), maar lagen lager in Brussel (29,8%). Binnen de gewesten stellen we aanzienlijke verschillen vast tussen de arrondissementen.
  • Het percentage patiënten die een huisarts zagen binnen de week na hun ontslag lag opvallend lager in 2021 dan in 2013 (55,6%). Deze dalende trend kan wijzen op een terugval in de follow-up meteen na een ontslag uit het ziekenhuis, maar mogelijk ook op een evolutie naar andere vormen van opvolging waar andere zorgverstrekkers bij betrokken zijn (thuisverpleegkundige, specialist, enz.).
  • Vrouwen zagen iets vaker een huisarts binnen de week na ontslag (45,7%, tegenover 41% voor de mannen), net als patiënten die langdurige zorg krijgen (meer dan 50%, tegenover 34,6% voor patiënten zonder langdurige zorg) en personen met recht op een verhoogde tegemoetkoming, wat wijst op een zwakker socio-economisch profiel (iets meer dan 50%, tegenover 40% voor de anderen). De kans op contact met een huisarts kort na ontslag uit het ziekenhuis neemt ook toe met de leeftijd (van 32,5% bij 65-69-jarigen naar 58% bij 90-plussers), wat wellicht deels gelinkt is aan het feit dat ouderen vaker langdurige zorg krijgen.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC3a - Percentage ziekenhuisopnames bij ouderen (65 jaar of ouder) gevolgd door een contact met de huisarts binnen 1 week na ontslag, per regio (2013-2021)
Bron: IMA
Figuur QC3b - Percentage ziekenhuisopnames bij ouderen (65 jaar of ouder) gevolgd door een contact met de huisarts binnen 1 week na ontslag, per district (2021)
Bron: IMA

Percentage volwassenen die met diabetes leven (die insuline of niet-insuline antidiabetica krijgen) opgevolgd binnen een officieel initiatief (QC-4, QC-5)

Diabetes is een vaak voorkomende chronische ziekte die optreedt doordat het lichaam niet in staat is om een teveel aan glucose (suiker) te reguleren. In België heeft zo’n 6,8% van de bevolking deze diagnose gekregen, maar het werkelijke aantal patiënten is wellicht veel groter, aangezien naar schatting één geval op de drie niet gediagnosticeerd wordt. Als de ziekte niet behandeld wordt of slecht onder controle is, kan ze tot ernstige complicaties leiden.

In België heeft het RIZIV meerdere terugbetalingsinitiatieven opgezet om de zorg voor deze patiënten te optimaliseren:

  • Het zorgmodel “opvolging van een patiënt met diabetes type 2” (“voortraject diabetes” genoemd) werd gelanceerd begin 2016, ter vervanging van de vroegere “diabetespas”. Het moet de educatie van de patiënt en diens betrokkenheid bij zijn/haar aanpak verbeteren en de communicatie met de zorgverstrekkers bevorderen.
  • Het zorgtraject diabetes type 2 ging van start in september 2009. Het moet de opvolging en de samenwerking tussen patiënten, huisartsen en specialisten bevorderen.
  • Conventies met gespecialiseerde centra voor zelfregulatie van diabetes (RIZIV-overeenkomsten) en andere specifieke ondersteuningsprogramma’s werden in 1986 ingevoerd. De doelstelling is om de multidisciplinaire aanpak van diabetespatiënten in gespecialiseerde ziekenhuiscentra beter te organiseren, om zo de educatie en de betrokkenheid van de patiënten in hun behandeling te versterken, en tegelijk de communicatie met hun zorgverstrekkers te verbeteren.

Deelname aan deze initiatieven gebeurt op vrijwillige basis en is onderhevig aan een aantal voorwaarden, zowel medisch (bijvoorbeeld het soort diabetes of de behandeling) als praktisch (bijvoorbeeld een globaal medisch dossier bij de huisarts, minimaal aantal jaarlijkse contacten met een huisarts en een specialist, enz.). Deelnemende patiënten genieten een aantal voordelen, zoals een hogere of zelfs volledige terugbetaling door de ziekteverzekering van bepaalde zorg (zoals diëtist, podoloog…) en hulpmiddelen voor zelfregulatie, naast een betere follow-up, coördinatie en continuïteit van de zorg.

De indicatoren in deze sectie meten de deelname aan deze initiatieven voor twee groepen patiënten: zij die een insulinebehandeling krijgen (QC-4) en zij die niet-insuline antidiabetica krijgen (QC-5). Meer gedetailleerde informatie over diabetes en de behandelingen is te vinden in de sectie over gepastheid van zorg (QA-1 en QA-2).

Resultaten
  • In 2021 lag het percentage volwassen diabetespatiënten met een insulinebehandeling die aan minstens één van de bovenstaande initiatieven deelnamen relatief hoog (86%). De meesten zaten in een conventie. De deelname verminderde wel tussen 2020 en 2021.
  • Bij de diabetespatiënten die niet-insuline antidiabetica kregen, was dat percentage evenwel eerder laag: 26,6%. In iets meer dan de helft van de gevallen in deze groep ging het om zorgtrajecten. Na een toenemende trend van 2011 tot 2019 bleef de deelname de voorbije drie jaar min of meer stabiel.
  • In 2021 was dit percentage groter in Vlaanderen (respectievelijke 88,2% en 32,8% voor de groepen met en zonder insulinebehandeling) dan in Wallonië (84,2% en 17,7%) en Brussel (81,1% en 24%).
  • In beide groepen daalt het percentage patiënten die aan minstens één initiatief deelnemen met de leeftijd. Het blijft, voor de groep met insulinebehandeling, evenwel boven de 80% in alle leeftijdsgroepen, behalve bij de 85-plussers.
  • Onder 65-plussers is het percentage diabetespatiënten die aan minstens één van de bovengenoemde initiatieven deelnemen lager als ze in een instelling verblijven (bijvoorbeeld een woonzorgcentrum). Die vaststelling geldt zowel voor de groep met insulinebehandeling als voor de groep die niet-insuline antidiabetica krijgt.
  • De deelname is iets lager bij diabetespatiënten onder insuline die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming, wat wijst op een zwakker socio-economisch profiel. In de groep die niet-insuline antidiabetica krijgt, ligt de deelname dan weer iets hoger bij de rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC4 - Percentage mensen die leven met diabetes met een conventie, een pas/pre-zorgtraject of een zorgtraject behandeld met insuline
Bron: IMA
Figuur QC5 - Percentage mensen die leven met diabetes met een conventie, een pas/pre-zorgtraject of een zorgtraject behandeld met andere hypoglykemiemedicijnen dan insuline
Bron: IMA

Personen met een huisapotheker (QC-7)

Het concept “huisapotheker” werd in 2017 ingevoerd voor cliënten in openbare apotheken die meerdere behandelingen nodig hebben (uitgezonderd bewoners van woonzorgcentra). In theorie kan iedereen een huisapotheker hebben, maar de dienst wordt enkel terugbetaald voor chronische patiënten. De huisapotheker garandeert de registratie van alle afgeleverde medicatie in een (elektronisch) farmaceutisch dossier, bezorgt de patiënt een medicatieschema en stelt dat schema ter beschikking van andere zorgverstrekkers.

Deze indicator evalueert het gebruik van deze dienst door chronische en niet-chronische patiënten.

Resultaten
  • Het gebruik van deze vrij nieuwe dienst door de hele doelgroep steeg van 15% in 2017 naar 38,7% in 2021 (van wie 56,4% vrouwen). Dat blijft een vrij zwak resultaat, dat kan bevorderd worden door alle patiënten die in aanmerking komen actief te contacteren.
  • De percentages gaan in de drie gewesten in stijgende lijn, al heeft de doelgroep in Vlaanderen vaker een huisapotheker (44,6% in 2021) dan in Brussel (31,6%) en Wallonië (29,9%).
  • In de subgroep met een officieel RIZIV-statuut van “persoon met een chronische aandoening” steeg het gebruik van 19,1% in 2017 naar 46,6% in 2021.
  • In de subgroep van de doelpopulatie zonder dit officiële statuut blijft het gebruik een pak lager (12,8% in 2017 en 32,9% in 2021).

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC7 - Percentage patiënten dat recht heeft op vergoede diensten van een referentieapotheker die een referentieapotheker hebben
Bron: IMA

Kankerpatiënten die werden besproken tijdens een multidisciplinair oncologisch consult (MOC) (% van de kankerpatiënten) (QC-6)

Het concept van een multidisciplinair oncologisch consult (MOC) werd in heel wat landen ingevoerd om ervoor te zorgen dat alle kankerpatiënten een tijdige diagnose en behandeling krijgen, dat de ziekte op een evidence-based manier wordt aangepakt en dat de continuïteit van zorg wordt gegarandeerd. Aan zo’n consult neemt een hele reeks specialisten deel die betrokken zijn bij de diagnose en de behandeling (oncologen, chirurgen, radiotherapeuten en eventueel andere specialisten in functie van het type kanker), naast de huisarts van de patiënt. Samen bestuderen ze de specifieke situatie en bepalen ze de meest geschikte aanpak.

Dit soort multidisciplinair overleg draagt in grote mate bij tot de continuïteit van zorg en wordt door alle nationale en internationale richtlijnen aanbevolen. Het is evenwel niet verplicht, uitgezonderd in zeer specifieke gevallen. In België wordt het MOC terugbetaald sinds 2003 en wordt het sterk aanbevolen in het Nationaal Kankerplan.

Deze indicator evalueert het percentage kankerpatiënten van wie het medisch dossier werd besproken tijdens een MOC.

Resultaten
  • Sinds de invoering van de specifieke nomenclatuurcodes voor het MOC, in 2003, is het gebruik ervan sterk toegenomen voor alle kankertypes. Zowat 90,4% van alle in 2020 gediagnosticeerde kankerpatiënten kwamen aan bod tijdens een MOC, tegenover 52,5% in 2004 en 78,9% in 2010.
  • Deze toenemende trend geldt voor de drie gewesten. Het MOC kende in eerste instantie veel meer aanhang in Vlaanderen (59,8%, tegenover 42,1% in Brussel en 42% in Wallonië in 2004), maar die kloof is nu zo goed als gedicht (91,6% in Vlaanderen, 89,3% in Brussel en 88,2% in Wallonië in 2020).
  • Het percentage patiënten dat in een MOC aan bod komt, varieert volgens het type kanker: van 67,5% voor kankers waarvan de primaire site ongekend of slecht omschreven was, tot 75,6% voor maligne melanomen en 95,5% voor borstkanker in 2022. Deze verschillen zijn evenwel kleiner dan enkele jaren geleden.
  • Patiënten in de oudste leeftijdsgroep (80 jaar en ouder) werden minder vaak besproken in een MOC dan jongeren, ongeacht het type kanker. Dat is jammer, want dit multidisciplinaire overleg is uiterst waardevol, zelfs als er geen curatieve behandeling voorhanden is.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur QC6 - Percentage kankerpatiënten die werden besproken tijdens een multidisciplinaire oncologische consultatie, per regio
Bron: Kankerregister gekoppeld met IMA data